Door Harry ter Braak
Henk Volberda e.a. beschrijven inspirerend de winst van purpose als concept waarin maatschappelijk belang en economisch belang evenwichtig geïntegreerd onderdeel van de strategie van ondernemingen zijn. Stavros Zouridis e.a. bepleiten bindend besturen van de omgeving als tegenhanger van het ontbindend besturen en juridificering als praktijk van de Omgevingswet. Frank van Ommeren e.a. gaven als redactie vorm aan een boek geschreven voor de Raad van het Openbaar Bestuur over de relatie tussen wetenschap en overheidsbeleid, met belangwekkende aanbevelingen als resultaat.
Henk Volberda, Jatinder Sidhu, Pushpika Vishwanathan, Kevin Heij en Zahra Kashanizadeh
De winst van Purpose – Hoe ondernemingen het verschil kunnen maken
Mediawerf Uitgevers en Stichting Management Studies, april 2022, 215 blz., ISBN 978-94-90463-94-6
In dit boek onderzoeken Henk en zijn collega’s systematisch in welke mate en hoe (Nederlandse) ondernemingen gericht zijn op maatschappelijke en sociale bijdragen, naast het behalen van puur economische doelstellingen. Of sterker: hoe ze elkaar kunnen versterken. Met dit wetenschappelijk goed onderbouwde, maar ook zeer op de dagelijkse praktijk georiënteerde, boek maken ze goed leesbaar en zeer inspirerend duidelijk wat purpose-gedreven ondernemen vraagt. Maar ook hoe je dit kunt realiseren.
Dit boek gaat in op wat de auteurs verstaan onder purpose-gedreven ondernemingen en hoe deze anders zijn dan maatschappelijk gedreven ondernemingen. Ook wordt verkend in hoeverre Nederlandse ondernemingen purpose-gedreven zijn en wat de unieke kenmerken en onderscheidende praktijken zijn van purpose-gedreven ondernemingen. Tevens onderzoeken de auteurs welke interne en externe factoren bijdragen aan het ontwikkelen van een sterke purpose van ondernemingen en beschrijven ze wat het bedrijven oplevert om te investeren in een purpose. Ze onderscheiden aan het slot de twee journeys (inside out en outside in) die in de praktijk te herkennen zijn.
Op basis van een grootschalig survey-onderzoek onder Nederlandse ondernemingen komt naar voren dat het gros daarvan (66%) een dominante aandacht heeft voor economische doelstellingen (winstgevendheid) en daarmee relatief beperkt gericht is op maatschappelijke doelstellingen. Tussen 2017 en 2021 is echter wel een toename (van 4,5%) waarneembaar van de mate waarin Nederlandse ondernemingen aandacht besteden aan maatschappelijke doelstellingen. Op grond van tien casestudies waarbij naast deskresearch interviews zijn gehouden met bestuursleden, commissarissen en verschillende interne en externe stakeholders, zijn vijf formele purpose-gedreven praktijken geïdentificeerd.
De resultaten van het survey-onderzoek onder Nederlandse bedrijven laten zien dat purpose-gedreven ondernemingen zich duidelijk onderscheiden van hun minder purpose-gedreven tegenhangers: zij worden gekenmerkt door transformationeel leiderschap, innovatieve organisatiekenmerken (waaronder zelforganisatie), een op waarden georiënteerde organisatiecultuur, het simultaan bedienen van meerdere stakeholders, een hoger innovatie-vermogen en betere bedrijfsprestaties. De CEO die een ‘force for good’ wil zijn en intensieve aandacht heeft voor maatschappelijke doelstellingen is uitermate kwetsbaar. De moderne CEO is er niettemin van overtuigd dat winstgevendheid en maatschappelijke doelstellingen hand in hand kunnen gaan en dat ondernemingen die economische doelstellingen laten prevaleren zullen merken dat stakeholders zich zullen afwenden van de onderneming. Naast de formele praktijken hanteren purpose-gedreven ondernemingen ook een aantal informele praktijken die minder gestructureerd zijn en niet ingebed zijn in formele managementsystemen. De variatie in purpose (dualiteit versus convergentie in maatschappelijke en economische doelstellingen) en de beweegredenen voor de purpose (vooral interne versus externe drijfveren) resulteerde in een 2*2-matrix: de purpose-map. Zo biedt het boek meer mooie ordeningen die je inzicht echt zullen verdiepen.
Voortbouwend op de opgedane inzichten uit ons onderzoek hebben de auteurs een concreet stappenplan ontwikkeld dat het management kan aanwenden om een meer purpose-gedreven onderneming te worden.
Het boek laat op verschillende momenten goed zien wat het verschil is in consequenties van het aandeelhoudersgeoriënteerde model versus het stakeholdergeoriënteerde model. Ondernemingen met een purpose zijn onmisbaar voor het oplossen van de grote klimaat-, maatschappelijke en sociale uitdagingen waarvoor we als samenleving nu staan. Dat is de echte winst van purpose. Voor elke bestuurder, manager en controller in het publieke domein ook zeer de moeite waard.
Stavros Zouridis, Eva Wolf en Feie Herkes
Ontbindend en bindend besturen van de omgeving, juridisering in de praktijk van de omgevingsbesluitvorming
Boom bestuurskunde, 2022 Den Haag, 157 blz., ISBN 9789462363014
Iedereen die bij de besluitvorming over de fysieke leefomgeving is betrokken kent het fenomeen van de juridisering. Het debat over de verschillende maatschappelijke opgaven verdringt de aandacht voor de juridisering van omgevingsbesluitvorming. De frustraties, kosten en tijdverlies verspreiden zich over heel veel partijen. Met dit gemakkelijk leesbare en wetenschappelijk verantwoorde boek beogen Stavros, Eva en Feie de bij de omgevingsbesluitvorming betrokkenen uit te dagen om zich te bezinnen op de juridisering. Het boek is een vrucht van het kennisprogramma Bindend Besturen in Brabant (provincie, universiteit en Pontifax). Startpunt in het boek is de individuele partij bij de omgevingsbesluitvorming. Juridisering is volgens de auteurs de automatische piloot van ambtenaren of bestuurders, maar daarmee wordt een keuze-element verhuld dat er ook altijd is.
Uit hun analyse blijkt dat juridisering van omgevingsbesluitvorming in tenminste drie opzichten ingrijpt op de dynamiek van het besluitvormingsproces. Als het besluitvormingsproces éénmaal op dat pad zit is het moeilijk eruit te komen, hoewel bestuursrechters het ‘conflict’ wel kunnen terugduwen. Ongemerkt transformeert de kwestie vaak ook bij juridiseren. Bijvoorbeeld overlast wordt een grondrecht. En er komen nieuwe spelers in de arena zoals bezwaarschriftencommissies en/of bestuursrechters.
In dit boek bespreken Zouridi c.s. twee alternatieve actie-repertoires: politiseren (heeft een slechte naam maar wel een belangrijke functie in het democratische spel) en onderhandelen. Die gaan wel weer gepaard met verschillende complicaties. Procesvaardigheden worden dan belangrijk. Probleemoplossend (bestuursrecht)recht dient procedureel rechtvaardig te zijn, de kosten te minimaliseren en beperking van de bureaucratie (red tape) te realiseren. Om de context te lezen en begrijpen reikt het boek het 3B-model aan. Daarbij gaat het over de mate waarin sprake is van binding door de tijd, de mate waarin belangen meetbaar zijn en in hoeverre sprake is van inhoudelijke beweegruimte. Hiermee beogen de auteurs een weg te schetsen naar meer bindend besturen van de omgeving. Dat vraagt nogal wat van de competenties van ambtenaren, van de routines in gemeentelijke organisaties en van het gedrag van bestuurders. Het boek biedt het materiaal voor een bezinning hierop.
Na een inleiding in deel 1 van het boek over de vraagstelling (1), volgen de achtergronden van juridisering (2), de vraag hoe juridisering ingrijpt in het besluitvormingsproces (3) en de vraag of er goede en slechte vormen van juridisering te onderscheiden zijn (4). In deel twee staat juridisering als actierepertoire centraal en wordt dit afgezet tegen alternatieve actierepertoires (5), gevolgd door de resultaten van een survey-experiment over hoe burgers de legitimiteit van de genoemde actierepertoires beoordelen (6) en een bespreking van de bijwerkingen van die actierepertoires (7), gevolgd door een model voor bindend besturen van de omgeving (8). Daarna volgen de implicaties vanuit de benodigde competenties van ambtenaren en bestuurders en voor de routines in hun organisaties (9). Het boek sluit af met de belangrijkste lessen voor het bindend besturen van de omgeving (10). Voor iedereen in het publieke domein betrokken bij het besturen rond ruimtelijke opgaven zou dit boek mijns inziens verplichte stof moeten zijn.
Frank van Ommeren, Daan Rovers, Pieter de Jong en Bart Coster
Wetenschap en overheidsbeleid, een spanningsvolle relatie
Boom bestuurskunde, Den Haag, 2022, 284 blz., ISBN 9789462362628.
In deze essaybundel schrijven gerenommeerde auteurs vanuit de werelden van de wetenschap, politiek en het snijvlak daartussen, over dit onderwerp. Uitgenodigd door de Raad voor het Openbaar Bestuur zijn uiteindelijk achttien essays opgeleverd en in vier delen geordend. Naast Algemene beschouwingen (I) en Beleid en wetenschap, twee werelden (II) volgen Samenwerking in de praktijk (III) en Instrumenten voor een betere samenwerking (IV). De gedegen en zeer leesbare opbrengst van de essays leidde bij de Raad voor het Openbaar Bestuur tot een aantal conclusies en aanbevelingen die in hoofdstuk één al na een samenvatting van alle essays een plek krijgen.
Aanleiding voor het boek vormden het coronavirus en de rol van het Outbreak Management Team (OMT). In een democratische rechtsstaat kan wetenschappelijke kennis alleen nooit doorslaggevend zijn. De politiek wil graag weten dat alle zwanen wit zijn, terwijl de wetenschap hardnekkig naar de zwarte zwaan blijft zoeken. Ten principale gaat het bij wetenschap om waarheidsvinding en wetenschappelijke rationaliteit, terwijl de politieke besluitvorming over waarden gaat. Living apart together kan dit een vruchtbare relatie vormen als zij het onderlinge debat maar weet te voeden.
Huub Dijsselbloem pleit in deel I voor de kunst van het compromis. Gert Jan Veerman voor empirisch onderbouwde wetgeving. Frans Brom (e.a.) pleiten voor het interdisciplinair verbinden van kennis bij beleidsvorming. Op wetenschap gebaseerde kennis dicteert de beleidskeuzes niet, maar helpt wel geïnformeerde keuzes voor beleid te maken, zo stelt Hans Brug.
Jet Bussemaker analyseert in deel II hoe kennis en beleid elkaar in de weg kunnen zitten, door de complexiteit van hedendaagse maatschappelijke vraagstukken. Wim Derksen betoogt dat de selectiviteit van het gebruik van kennis (die feiten duidt) door politici, de kennis politiseert. Pearl Dijkstra meent dat kennis-geschraagde (vereiste: advisering transparant en onpartijdig) advisering een cruciale voorwaarde is voor het democratisch functioneren van onze samenleving.
Gert-Jan Veerman bepleit in deel III op basis van gedegen onderzoek de noodzaak om de context van onderzoeksresultaten te doorgronden alvorens de opbrengst van de hieruit voortvloeiende kennis te gebruiken. Marijke Malsch maakt duidelijk dat evenwichtiger wetgeving nodig is, met meer aandacht voor relevant en zorgvuldig uitgevoerd empirisch onderzoek, om onwenselijke en soms zelfs oneigenlijke gevolgen (bevoordeling) van wetgeving helpen te voorkomen. Katy Hofstede overtuigt (heel concreet vanuit waarneming van de praktijk van coronamaatregelen in hun desastreuze effect voor jongeren) dat een kennisinstituut niet alleen kennis moet aandragen, maar ook expliciet moet maken welke overtuigingen of paradigma’s in het publieke debat aanwezig zijn en hoe die zich verhouden tot de beschikbare wetenschappelijke kennis. Geerten Boogaard, Klaartje Peters en Hella van de Velde beschrijven welke kansen en risico’s begrepen zitten in de samenwerking tussen beleid en wetenschap en sluiten af met een aantal randvoorwaarden wil de wisselwerking tussen beide succesvol kunnen zijn. Meine Henk Klijnsma en Adriaan van Ravenzwaaij duiden hoe de Staatscommissie Parlementair stelsel (wetenschappers en politici) concludeert dat gedegen wetenschappelijke analyses voldoende urgentie verzorgden om binnen de commissie politiek-inhoudelijke verschillen te overbruggen. In de dagelijkse praktijk moet dat altijd kunnen.
Rianne Jacobs adviseert zogenoemde experimenteerwetgeving behulpzaam te laten zijn om kennis te laten doorwerken in wetgeving en overheidsbeleid, onder meer als het gelijkheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het legaliteitsbeginsel in het geding zijn. Joost Sneller en Pieter Duisenberg bepleiten de wetenschapstoets, die zij op verzoek van de Tweede Kamer ontwikkelden, in te zetten om de onderbouwing van beleid door het kabinet verplicht (als agenda voor wederzijds begrip tussen wetenschap en politiek) te onderzoeken. Niels-Ingvar Boer en Agneta Fischer beschrijven de opstelling van de rijksbrede kennisagenda (n.a.v. Covid 19) en doen aanbevelingen voor het opstellen van toekomstige kennisagenda’s. Ronald van Raak bespreekt de te bewaken wetenschappelijke waarden tegen marktinvloeden en politieke druk. Elsa Körner, Jeroen de Ridder en Jasper Zuure gaan in het slothoofdstuk in op de invulling van de deliberatieve democratie en het belang van de inzet van experts én leken en adviseren de expertocratie te democratiseren. Stuk voor stuk essays die zeer de moeite waard zijn.